Toekomstige waardestijging niet meenemen in berekening van afschrijving
20 december 2022De Hoge Raad heeft beslist dat bij de berekening van de afschrijving van een bedrijfsmiddel geen rekening hoeft te worden gehouden met toekomstige waardestijgingen. Alleen als de toekomstige waardestijging blijvend is, kan daarmee rekening worden gehouden.
Een man had in 1990 een aantal percelen landbouwgrond, onder voorbehoud van een recht van erfpacht, verkocht en geleverd aan een levensverzekeringsmaatschappij. Dit recht eindigde op 30 november 2016. In 1994 verkreeg zijn zoon dit recht van erfpacht inclusief alle bijkomende rechten en verplichtingen van zijn vader. De zoon had verder, onder voorbehoud van een recht van erfpacht, een aantal andere percelen landbouwgrond verkocht en geleverd, aan een andere verzekeringsmaatschappij. De zoon bracht in zijn aangifte IB 2011 een afschrijving op drie erfpachtrechten in aftrek. De inspecteur weigerde en stelde dat de erfpachtrechten, die ook een terugkooprecht behelsden, bij het einde van de looptijd geen lagere waarde zouden hebben dan bij de verwerving daarvan. Hof Arnhem-Leeuwarden was het daarmee eens. De zoon ging met succes in cassatie.
De Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:1448) besliste dat afschrijvingen ten doel hadden om lasten die werden opgeroepen door de aanschaf van zaken die voor het drijven van een onderneming werden gebruikt (bedrijfsmiddelen), te spreiden over de jaren waarin dat gebruik plaatsvond. De restwaarde moest bij aanvang van het gebruik schattenderwijs worden bepaald op de waarde die het bedrijfsmiddel bij de beëindiging van het gebruik door de belastingplichtige in elk geval zou hebben. Goed koopmansgebruik vereiste niet dat bij de bepaling van de restwaarde rekening werd gehouden met – bijvoorbeeld door te verwachten inflatie – wellicht waarschijnlijke, maar nog niet zekere toekomstige waardestijgingen van het bedrijfsmiddel. Goed koopmansgebruik verplichtte niet tot een dergelijk vooruitlopen op toekomstige waardestijgingen. Ook vereiste goed koopmansgebruik niet dat de aldus bepaalde restwaarde – en daarmee de afschrijving – gedurende het gebruik van het bedrijfsmiddel werd aangepast aan waardestijgingen van die restwaarde. Zo'n aanpassing was echter wel geboden bij een aanmerkelijke verandering van die waarde, die redelijkerwijs als blijvend kon worden beschouwd. Aangezien uit de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden niet volgde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de erfpachtrechten in de toekomst blijvend een hogere waarde hadden, vernietigde de Hoge Raad de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar Hof Den Bosch.